Het vliegveld Grimbergen
Het is gelegen tussen de Humbeeksesteenweg ten oosten, de Oyenbrugstraat ten
zuiden, de Diegemputstraat en de sociale woonwijk Zonneveld ten westen en de
Lintkasteelstraat ten noorden.
In 1939 onteigende het Ministerie van Landsverdediging grond op het
Wezenhageveld voor de aanleg van een vliegveld met ingang aan de Oyenbrugstraat
ter hoogte van de Oyenbrugmolen. Het betrof hier voornamelijk het nivelleren van
het terrein en het zaaien van gras. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het
vliegveld door de Duitse bezetter verder uitgebouwd met tientallen gebouwen
waaronder vliegtuigloodsen en schuilplaatsen langs de Lintkasteelstraat,
Humbeeksesteenweg en Oyenbrugstraat. Een netwerk van straten waarvan nu nog
verschillende betonbanen herkenbaar zijn, verbonden de gebouwen met de
startbaan.
In 1946 werd het vliegveld door de Amerikanen aan de Belgische autoriteiten
overgedragen waarna het door de Regie der Luchtwegen werd aangewend voor
toerismeluchtvaart. De oude banen en platformen werden gedeeltelijk opgeruimd en
begin 1949 genivelleerd.
In 1956 werd de hoofdingang verplaatst naar de Humbeeksesteenweg en in 1976 de
laatste Duitse hangar afgebroken.
In het kader van de staatshervorming werd het vliegveld in 1989 overgedragen aan
de Vlaamse Overheid en in 1992 gesloten.
Na wijziging van het gewestplan in 1994 werd het terrein in drie opgedeeld: een
zone voor openbaar nut van 5 ha gelegen ten oosten, een zone bosgebied van 70 ha
ten westen en tussen beide in een zone voor dagrecreatie van 45 ha, het
eigenlijke vliegveld.
Eind 1996 werd het vliegveld heropend onder de naam "Recreatief Vliegveld
Grimbergen" (RVG). Van de oorspronkelijke kruisvormige landingsbaan (zie
Zaventem) bleef enkel de noord-zuid-as bestaan.
In 2000 werd het terrein -met uitzondering van het bosgebied- aangekocht door de
gemeente, zie gedenksteen.
Restanten van de Tweede Wereldoorlog. De twee gebouwen links van de ingang zijn
voormalige wachtposten en werden circa 1941 opgetrokken. Eenvoudige
witgeschilderde bakstenen constructies (dikke muren) onder overkragende
zadeldaken op modillons; rechthoekige muuropeningen. De zijpuntgevels zijn
afgewerkt met een houten bebording. Eén ervan werd in 1948 uitgebreid met een
controlekamer en is nog steeds in gebruik.
In de buurt van de Diegemput werd een callibratieschijf geïnstalleerd, een
installatie om de compassen van de vliegtuigen te compenseren, waarvan de
betonnen schijf met metalen windrichtingsplaatjes naar verluidt nog steeds
zichtbaar is.
De belangrijkste realisatie na de Tweede Wereldoorlog zijn de twee ronde
betonnen vliegtuighangars naar ontwerp van Alfred Hardy (Quiévrain, 1900-1965)
in samenwerking met de Poolse ingenieur Samuel Chaikes (1910-1986) van 1947 en
1948. De betonstructuur werd uitgevoerd door de Brusselse aannemer Blaton-Aubert,
de metalen delen, zoals de lantaarn en schuifpoorten, werden geleverd door het
Atelier Hardy-Leroy. De kostprijs bedroeg 7.030.000 Bfr.
Alfred Hardy die geen ingenieur-architect maar aannemer was, putte uit zijn
concrete werkervaring om tot een geheel nieuw constructief principe te komen
waarop hij in 1946 een patent nam. Dit principe wordt door I. Strauven als volgt
samengevat: "Een betonnen paddestoelconstructie, die opgebouwd is uit een koepel
en een ver uitkragend, afgeknotte kegelschaal die beiden samen komen op een
ringbalk, die op zijn beurt ondersteund wordt door vier kloeke kolommen.
Aangezien koepel en kegel ontworpen zijn als schaalconstructies, zijn er -
althans in theorie - geen buigende momenten in het beton. In het overhellende
gedeelte is alle door de wapening opgenomen trekspanning geconcentreerd in de
concentrische richting, terwijl de drukspanningen radiaal verlopen en door het
beton worden opgenomen. Hierdoor blijft barstvorming in het beton beperkt en is
het materiaal gebruik minimaal. Hardy zelf sprak van een construction équilibrée
die hij de naam "la dalle autoportante" meegaf. Op basis van dit principe
ontwierp Hardy een hele reeks projecten in België en Frankrijk, waaronder zijn
eigen woning in Dworp.
De loodsen in Grimbergen waren zijn eerste project en in typologisch en
architecturaal opzicht ook het meest geslaagde. Internationale erkenning kwam er
reeds in 1964 toen de loodsen als enigste Belgische werk werden opgenomen in de
overzichtstentoonstelling Twentieth Century Engineering in het Museum of Modern
Art te New York.
Het betreffen twee identieke ronde hangars opgevat als betonnen
paddestoelconstructies van 7 m hoog en met een diameter van 50 m², waarin circa
35 vliegtuigen kunnen worden gestald. Ze worden afgesloten door een systeem van
op dubbele rails gemonteerde aluminium schuifpoorten die opgebouwd zijn uit twee
meter aluminiumplaten waarboven oorspronkelijk een glaspartij van 5 m, doch
heden golfplaten.
Het centrale gedeelte waarin reparaties kunnen worden uitgevoerd, wordt verlicht
door een spectaculaire glazen lantaarn.
Het cirkelvormige plan in combinatie met de verschuifbare poorten die de hal
voor de helft kunnen openzetten, maakt een zeer efficiënte stalling van
vliegtuigen mogelijk zonder verlies aan circulatieruimte.
Deze goed bewaarde, gewaagde constructie biedt een boeiende confrontatie tussen
de zwaar ogende betonnen constructie -nochtans is de overkraging nergens dikker
dan 10 cm- en de lichte metalen schuifwanden. Terecht spreekt men hier van een
unicum in België.
Bron: Van Damme M. met medewerking van Debacker I. & Boekstal P. 2005:
Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente
Grimbergen, Deelgemeenten Grimbergen, Beigem, Humbeek en Strombeek-Bever, Bouwen
door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB4, (onuitgegeven werkdocumenten).
Auteur: Van Damme, Marjolijn
|